Zomerporno

Op verzoek van een collega-columnist, die zich zeer bekocht voelde, een speciaal extra telefoontje:

Even met de Libelle gebeld: “Goedemorgen, Oplopers hier, mevrouw Beishuizen in de buurt?” De vriendelijke telefoniste van de Saroma-uitgeverij vroeg mij om een ogenblik geduld. Ze moest even kijken, waar opoe nou weer uithing. Want, vertrouwde ze me toe, sinds die zonnesteek op het Gooimeerstrand was mevrouw Tineke lelijk de kluts kwijt. Ze was niet weg te slaan van de Playboy-redactie, alwaar ze steeds riep dat ze best nog wel aardig fotogeniek was. De telefoniste en ik schoten samen onbedaarlijk in de lach, en terwijl zij op zoek ging naar Tineke, werd ik even in de wacht gezet. Normaal hoor je dan een lullig muziekje, u kent dat wel: een soort kruising tussen de toeters van James Last en de violen van Mantovani. Maar dit keer werd ik getrakteerd op het rustgevende geluid van tikkende breipennen. Een knus gevoel maakte zich van mij meester. Het voelde bijna als een teleurstelling, toen ik de bejaarde column-diva aan de lijn kreeg. Bijna dweperig, welhaast samenzweerderig van toon, vroeg de grande dame mij, waarmee ze mij kon behagen. Want alle tien de columns die ze van mijn hand had gelezen waren regelrechte juweeltjes. Ach ja, wij columnisten onder elkaar hè… Omdat de openingszin van groot belang is, antwoordde ik met een kort maar krachtig: “Was het fijn, die zomerporno?”

Inderdaad, ik had in één klap alle aandacht te pakken van het oude mens. Gepikeerd vroeg ze me, waar ik op doelde met mijn boude uitspraak. Hoog tijd om even fijntjes door te vragen: “Hoe was het Libelle Zomerfeest? Genoten van het Gooimeer, dat qua aanblik door de beruchte korte golfslag zo ongeveer net zo rimpelig is als de deelneemsters aan je workshops?” Met die vraag raakte ik een open zenuw in de belevingswereld van de Nestrix Aller Neuzelcolumnisten. Nee, het was niet fijn geweest. Haar rollator tot vervelens toe vastgelopen op het strand, de frieten en hotdogs op het Cateringplein niet te vreten, de toiletten ronduit smerig, alle dagen een hinderlijke hoeveelheid zand in haar Tena-lady en de parkeerwachters ronduit onbeschoft. Maar het ergste waren de columnistenworkshops. Dag na dag tegen zaaltjes doorgaans volstrekt talentloze mutsen aanlullen. Nee, dat was niet haar ding, vertrouwde Tineke mij toe. Tijd voor een stukje intercollegiale intervisie van mijn kant: “Nee, logisch. Natuurlijk kun je niet met goed fatsoen een workshop columnschrijven geven. Wat moet je zeggen? Drie kwartier doorkakelen over Het Leven En De Werken Van De Gevierde Columnist en dan nog in een kwartiertje het werk van de tien aanwezigen becommentariëren? En dat een paar keer per dag, iedere dag? Ondoenlijk en onnodig. Want er zijn echt maar drie manieren om ons vak onder de knie te krijgen. Schrijven, schrijven en schrijven. O ja, en luisteren naar je vakgenoten. Maar je column naar de Libelle opsturen en als een hongerige hond zes woorden verwoestende en niet onderbouwde kritiek toegeworpen krijgen? Nee, daar heb je als kinderschoenencolumnist echt helemaal niets aan.” Mevrouw Beishuizen sputterde nog wat tegen. Dat ze een heel inspirerende persoonlijkheid is. Dat het nu eenmaal bedrijfsbeleid is om lovende woorden tot de buurvrouw van de nicht van de hoofdredacteur te richten. Dat de schoorsteen ook moet roken en dat zo’n workshop best een lokkertje kan zijn om mensen over te halen om af te reizen naar de grootste stad van de lelijkste provincie van ons land. Tijd voor de genadeslag: “Jullie houden bij de Libelle toch zo van breien? Dat is nou precies de reden, waarom jullie blad ongeschikt is voor de betere column. Want weet je wat het eerste is wat ik tegen columnisten zeg als ze me om raad vragen? Ik druk aanstaande columnisten altijd op het hart, dat ze niet moeten breien, en dat ik met breien bedoel dat de zinnen die ze schijven veel te lang zijn, waardoor de betekenis van hun column ten onder gaat in het onbegrip dat bij de lezer in de hand wordt gewerkt omdat te lange zinnen, en helemaal die welke een overvloed aan komma’s bevatten, of andere leestekens, gewoon lastig ontleedbaar zijn voor de minder geoefende lezeressen van een breiblad, dat dus -ook geplaatst in historisch perspectief- niet gericht is op een publiek met een buitengemeen goed vermogen tot het analyseren van ingewikkelde teksten, dus beveel ik het gebruik van korte zinnen aan, afgewisseld met iets langere, wat ik feitelijk als een soort taalkundig ‘een recht, twee averecht’ zou willen kenschetsen, zodat de concentratie van de lezer volledig gericht kan zijn op de boodschap van de columnist, in plaats van op het ontwarren van taalkundig weliswaar juiste, maar niettemin erg lange en daardoor ingewikkelde zinnen, hetgeen toch in de eerste plaats verondersteld mag worden, het doel van de columnist te zijn.” Stilte aan de andere kant van de lijn. Doodse stilte.

Nee, met Tineke en mij wordt het nooit meer wat. Op de eerste plaats omdat ze in 35 jaar totaal niet is gegroeid. Mevrouw Oplopers komt weleens bij de kapper. Bij de tandarts. Bij de huisarts. Daar leest ze al sinds jaar en dag de columns van mevrouw Beishuizen. Althans, steeds de eerste helft. Want meer geneuzel houdt ze niet vol. Na hoogstens 150 woorden haakt Mevrouw Oplopers af, om er maar eens een fijne handwerkterm tegenaan te gooien. Zonder zelfs maar een greintje ontwikkeling al 35 jaar dat ene kunstje laten zien. En dat durft zich columniste te noemen. Schei uit! Zoals ik al zei, met die stercolumniste van de Libelle en mij wordt het nooit meer wat. Want ik heb niets met breien, en al helemaal niets met het in de maling nemen van goedgelovige zielen die denken dat ze met een klein uurtje geneuzel op het Almeerse Gooimeerstrand de fijne kneepjes van het vak kunnen leren. Het lijkt potdomme de Scientology wel. Geldklopperij in ruil voor flauwekul en het gevoel bij die de naïeve huismoeders dat ze ergens bij mogen horen. Om -indachtig de core-business van de Libelle- nog maar één fijne handwerkterm te gebruiken: genaaid worden ze toch, daar op het Gooimeerstrand. Ja, dat zeg ik: zomerporno!