14. Mijn laatste kerstboodschap

Een kerstcadeau van de FOK!-columnisten. Voor jou. Veertien columnisten hebben zich op een estafette gestort, die je deze kerstdagen fijn kunt lezen, al dan niet onder de kerstboom. Een avontuurlijke reis door de creatieve geesten van onze vaste columnisten. Deel 1 lees je hier.

Toen de stofwolken wat waren opgetrokken en Ik weer voor elektrisch licht in en om de supermarkt had gezorgd, ontwaarde de harige man met de rubber kip als eerste Mijn gestalte. Verschrikt mompelde hij: “Jezus Christus.”

“Inderdaad,” zei Ik, “aangenaam.”

Sidderend van angst wierpen de aanwezigen zich aan Mijn voeten. Ik vond dat volstrekt onnodig. Dus Ik sommeerde ze, rechtop te gaan zitten. Dat deden ze. De harige gluurder zette zich op een bierkratje, de man met het ooglapje nam een gekunstelde houding aan met een elleboog op een knie, de atletisch gebouwde oude heer deed eerst nog wat rekoefeningen, het kassameisje nam een ongegeneerd bevallige houding aan en glimlachte wulps in Mijn richting, en de zoon van de manager vlijde zich tegen een stapel kartonnen dozen. De overige aanwezigen vluchtten weg, in blinde paniek. Ik liet ze begaan. Zij waren immers allen reddeloos verloren.

“U bent terug! Eindelijk is onze verlossing nabij!”, jubelde de zoon van de supermarktmanager. “Waarom bent U juist in Nederland teruggekeerd?”

De suggestie dat de verlossing nabij was, sloeg de plank lelijk mis. Niet in de laatste plaats omdat Ik sinds een kleine 2000 jaar een enorme hekel aan planken heb, sinds Ik aan een houten kruis lelijk ben mishandeld. Maar Ik besloot, mijn schaapjes nog even in het ongewisse te laten van de verrassende wending die Ik voor mijn volk in petto had. Dus Ik deed alsof niet alleen Mijn stigmata, maar ook Mijn neus bloedde, en antwoordde: “Waarom Ik uitgerekend Nederland heb uitgekozen als plek om terug te komen op aarde? Ach, schaapjes van Mij, dat was slechts een afvalrace. Vaticaanstad zou natuurlijk zo op het oog de meest voor de hand liggende plaats zijn. Maar het feit dat het woord van Mijn Vader eeuwenlang belachelijk is gemaakt door dementerende geestelijken, die door de mensen zelf op die plek zijn neergezet, betekent dat Ik daar niets te zoeken heb. Bovendien is die plek aan alle kanten omgeven door een land dat wordt bestuurd door een megalomane charlatan. Een ander christelijk land dan? De VS? Ierland? Landen vol kerkelijke gezagsdragers die uit naam van Mijn Vader met hun handen aan onschuldige koorknapen zitten? Nee. Argentinië was een kanshebber geweest, dat is een mooi land met lekker weer. Maar al die moordpartijen in de jaren-70 deden Mij toch maar anders beslissen. Het bracht Mij wel op een idee: een of andere moordenaarsdochter trouwde onlangs met jullie kroonprins. Geintje van Mijn Vader. En toen wist Ik, waar Ik wilde zijn. Holland. Het land van spruitjeswalm, Goes, Krabbendijke, Gordon en Youp van ’t Hek. Zodoende.”

De laat-middelbare man met het korte haar en het afgetrainde lijf dat inderdaad geschapen was naar het voorbeeld van Mijn Vader, vroeg Mij, waarom Ik vervolgens uitgerekend Apeldoorn had uitgekozen. Ik aarzelde, Ik twijfelde even of Ik hem wel wilde antwoorden. Want zo’n sterrenwichelaar… Maar vooruit, dit was toch Mijn laatste dag in functie. Dus Ik vertelde:

“Waarom Ik uitgerekend Apeldoorn heb uitgekozen als plek om terug te komen op aarde? Ook dat was een kwestie van wegstrepen. Het had in de rede gelegen, als Ik de omgeving van Den Haag had uitgekozen. Daar wonen uw koningin en haar opvolger. Maar het feit, dat daar een onderwijsinstelling van regionaal belang weigerde om Mijn geboorte te vieren met zo’n prachtige kerstboom in de hal… Nee, die regio viel wat Mij betreft af. Mijn Vader heeft besloten, de aarde wat op te warmen en de zeespiegel wat te laten stijgen: staat daar de hele bliksemse bende gewoon onder water. Dus ver bij de Randstad vandaan. Friesland dan? Helaas. Zelfs Mijn Vader en Ik kunnen die mensen daar niet verstaan. Limburg? Daar bevindt zich een school, waar men had bedacht dat de kerstlunch halal moest zijn. Jullie weten dat Mijn Vader en Ik Ons niet straffeloos laten beledigen, dus… Apeldoorn bleef over. Een dorp met als inwoners een representatieve dwarsdoorsnede van Mijn Volk. Maar wat Ik hier vandaag aantrof, dat viel Mij behoorlijk tegen, moet Ik zeggen.”

Het kassameisje sprong op, en schreeuwde in wilde paniek dat haar niets te verwijten viel. Tijd voor Mij, om in woede te ontsteken. Toornig donderde Ik:

“Kijk nou eens, wat een decadent, losgeslagen, liederlijk zooitje het hier is. Haveloze mannen denken alleen maar smerige dingen over veel te jonge kassameisjes. Kassameisjes denken er alleen maar aan, hoe zij zich hogerop kunnen neuken. Zelfs een lapdance bij de baas op schoot gaat ze niet te ver. En, o ijdelheid der ijdelheden, zelfs voor regelrechte leugens over de cupmaat deinzen ze niet terug. Een baas die zijn goede echtgenote bedriegt en een medewerkster bezwangert... En zelfs alle tekenen die Ik jullie heb gegeven, hebben jullie niet de ogen geopend. De door mij opgeblazen statiegeldmachine, als aanklacht tegen de enorme oneerlijkheid waarvoor hij als symbool dient: lege flessen moet men teruggeven omdat het gebod “gij zult niet stelen” anders wordt geschonden. De enorme berg stront. Toepasselijk liet Ik die ruiken naar schapenmest. Om te zeggen, wat Ik van jullie vind, mijn afgedwaalde kudde. Een pakketje met daarin het kompas naar een beter leven: dat hebben jullie niet geopend, maar vernietigd. Die fiets van de heer ooglapje. Veranderd in een offerande om al die tekenen van decadentie, die in deze winkel worden verkocht, op te verbranden om de kerstgedachte te benadrukken: meer dan een verbaasde kreet leverde dat eigenlijk niet op. Ziende blind. Dát zijn jullie. En er is meer.”

Ik wendde mij tot het kassameisje, dat nog steeds met een brutale blik tegen mij opkeek:

“Jij! Na je zedeloze daad gekleed in slechts een dekentje. Het was voor Mij een kleine moeite geweest om je weer even aan te kleden, maar ook deze vernederende straf deed je niet op het rechte pad terugkeren. Je enige gedachte ging over de begerige blikken van de mannen, maar bij jouw eigen rol heb je niet een seconde stil gestaan.”

Nooit heeft het kassameisje daarna ook maar één seconde brutaal of uitdagend naar wie dan ook durven kijken. En nóg was Ik niet klaar met Mijn donderpreek:

“Ik heb door een kleine geografische ingreep Apeldoorn en Hilversum op één plaats gerangschikt, zodat de Apeldoornse Supermarkt en Studio 21 naadloos in elkaar over konden lopen. Niks 100 kilometer reizen. Gewoon één deur door. Maar bij niemand ging een lichtje branden. Nee, programma’s waarin de -als een valse nicht, een bejaarde exhibitioniste, een zijige flapoor en een arrogant stuk vreten vermomde- achterlijke neefjes van Satan mensen zonder enig talent laten zingen, en uit Japan geïmporteerde spelshows waarin men in niets verhullende astronautenpakjes ronddartelt: niemand van jullie komt op de gedachte dat dat niet Onze bedoeling was, toen Mijn Vader en Ik jullie draadloze media zoals televisie schonken. Terwijl jullie al heel lang over een draadloos medium beschikten, dat helaas steeds meer in onbruik was geraakt."

De man met het ooglapje keek op uit zijn peinzende houding, en vroeg Mij, op welk draadloos communicatiemiddel ik doelde. Ik antwoordde:

“Bidden. Gewoon flink bidden.” In totale verwarring liet Ik het gezelschap achter. Maar Ik moest er echt dringend vandoor.

Ik spoedde mij naar huize Piekema, waar de zondige supermarktmanager, zijn zoon en zijn naïeve echtgenote resideerden. Daar trof Ik de aanwezigen aan, terwijl zij met angstige blikken opkeken naar de drie figuren uit het kerststalletje, die op een geïmproviseerd voetstuk waren geplaatst, en die allengs meer licht begonnen te geven. Ik maakte ook daar Mijn identiteit bekend, en vervolgde:

“Gij zondaars, u zult geen gesneden beelden aanbidden, die tekst kennen jullie toch wel? Wat zitten jullie dan dom te staren naar die poppetjes, nota bene in glitterpakjes gehuld, als teken van vervlakking, domheid en zedeloos verval? Hoe vaak moet Ik nou nog zeggen, dat je je niet moet inlaten met geïmporteerde goedkope troep uit het voormalige Oostblok?”

De vrouw des huizes barstte in onbedaarlijk gesnik uit. Haar was het allemaal zeer te moede. Haar man een onbetrouwbare schuinsmarcheerder, opeens een baby in het gezin met een ontspoorde moeder op de koop toe. Tijd voor Mijn laatste klusje, hier op aarde. Ik sprak:

“Vrouw, u bent een goed mens. Altijd hebt u goed voor uw gezin, uw ouders, uw broeders en uw buren gezorgd. U hebt ze gevoed en gewassen. Klaar gestaan voor uw naasten. Hun woorden nimmer gewantrouwd. U zult worden beloond. Met de eervolle zorg voor een heel bijzonder kind.”

Met grote ogen keek de vrouw Mij aan. Over haar kwam een serene rust. Ze vroeg Mij, wat er dan zo bijzonder aan dat kind was. Dus ik antwoordde:

“Het was een kinderachtige grap van Mijn Vader, toen hij uw echtgenoot aan u liet vertellen, dat hij chlamydia had. U dacht dat het hier ging om een nieuwe plant voor in de tuin, maar het betreft een vreselijke aandoening. Uw man is sinds tien maanden onvruchtbaar. Hij is dus niet de vader van het pasgeboren kind in uw huis. Ik zal dit kind aan uw goede zorgen toevertrouwen. Mijn Vader en Ik hebben besloten, Ons volk nog één laatste kans te geven. Maar Ik ga weg, en kom nooit meer terug, hier op aarde. Nooit meer.”

De aanwezigen barstten uit in geween en wierpen zich op de grond. Behalve de huismoeder. Zij keek Mij aan, en zocht in Mijn ogen de bevestiging van wat haar langzaam duidelijk begon te worden. Inderdaad. Ik sprak:

“Dat kind, dat is Mijn Broer.”

 

Einde